Heideontginning
Een heideontginningslandschap is een voormalig heideveld dat vanaf ongeveer 1900 (vrijwel) volledig ontgonnen is tot grasland en akkers. Deze landschappen zijn te herkennen aan de rechtlijnige blokverkaveling. Voordat de heidevelden ontgonnen werden, werden de heidevelden gebruikt om schapen op te houden en om plaggen af te steken. De plaggen werden gebruikt om de vruchtbaarheid van de akkers te vergroten.
Met de komst van kunstmest was het niet meer nodig om de vruchtbaarheid van de akkers te vergroten met de plaggen. De heidevelden verloren hierdoor hun functie en konden nu doormiddel van kunstmest ook gebruikt worden voor landbouw. Daarnaast werden de ontgonnen heidevelden ook gebruikt voor het aanplanten van bossen, voornamelijk dennen, deze werden gebruikt in de mijnbouw in Limburg.
​
De heideontginningen in het Geopark zijn voornamelijk terug te vinden in de Maasvallei. Hier zijn de meeste heidevelden ontgonnen tussen 1910 en 1920. Deze heideontginningen zijn terug te vinden in het landschap in de vorm van lange rechte wegen, veel groen in de omgeving en rechthoekige verkaveling.
Voornamelijk aan de randen van de veengebieden bestond het landschap uit heidevelden. Deze woeste gronden werden begraasd door schapen en er werden plaggen afgestoken.
​
​
​
Door de komst van kunstmest waren de schapen niet meer nodig, de heide verloor zijn functie. De heide werd ontgonnen en kon nu ook voor landbouw gebruikt worden.
(Toon van Els, z.d.)
Toon van Els, ook wel Tôntje d’n Dwerg genoemd, was een schaapsherder die de Peel tot zijn thuis rekende. Door het verdwijnen van de schaapshoederij en Toons dwerggroei was hij vanaf omstreeks 1900 aangewezen op landloperij en had hij enkele adressen waar hij kon slapen of een maaltijd kon krijgen.