Geologie
De buitenste laag van de aarde is een bewegend geheel bestaande uit verschillende losse aardplaten. Deze aardplaten bewegen volgens de theorie van de platentektoniek heel langzaam naar elkaar toe, van elkaar af of langs elkaar heen. De beweging van deze aardplaten zorgt voor spanningen in de aardkorst, hierdoor ontstaan bijvoorbeeld gebergten en uitbarstingen van vulkanen. De grootste breuksystemen in Nederland komen voor in Noord-Brabant en Limburg. In deze provincies beweegt de aardkorst langs elkaar. Wanneer dit gebeurt breekt het gesteente en zakt de grond die boven op de breuklijn ligt naar beneden. Deze verplaatsing langs de breuklijn varieert van enkele centimeters tot tientallen kilometers. Het veranderende landschap dat ontstaat door de breuklijn is te zien op de eerste twee afbeeldingen.
​
Door bewegingen op de breuklijn en de verplaatsing van grond die daarmee gepaard gaat ontstaat er een landschap dat afwisselt tussen hoger en lager gelegen delen. Zoals te zien is in afbeelding drie en vier veranderd het klimaat en en landschap rondom de breuklijn zich door de jaren heen. Het hoger gelegen deel in het landschap wordt een horst genoemd, het lagergelegen deel tussen twee breuklijnen is een slenk. Dit soort breuklijnen zijn in Nederland vaak niet goed terug te vinden in het landschap – een uitzondering hierop is de Peelrandbreuk. De slenk naast deze breuk is in het verleden door de Rijn, de Maas en de wind opgevuld met zand en grind, waardoor veel van de bodemdaling en het oorspronkelijke hoogteverschil niet goed terug te vinden is in het landschap. Bij Uden (deelgebied 1) zijn de meest zichtbare restanten van het oorspronkelijke hoogteverschil terug te vinden. Op andere plekken is de Peelrandbreuk nog te herkennen aan verhogingen in het landschap. Zoals te zien is in afbeelding vijf zijn deze verhogingen vaak geen strakke steilranden maar eerder een glooiing in het landschap.
Voorloper van Maas en Rijn is vlechtende rivier over het gehele gebied. Rivier zet zand en grind af.
​
​
​
​
​
​
Door de breuken ontstaan de horsten en slenken. De horst komt omhoog en zorgt ervoor dat de rivier zich verplaatst naar het laagste deel, de slenk.
​
​
​
​
​
Tijdens deze laatste ijstijd heerst er een toendraklimaat. Er is sneeuw, ijs en er zijn veel zandafzettingen. De bodem wordt bedekt met zand. De Maas heeft zich naar de slenk verplaatst.
​
​
​
Het wordt warmer en de sneeuw smelt. Er ontstaan beekdalen waardoor het smeltwater van de horst wordt afgevoerd.
​
​
​
​
​
De beekdalen voeren minder water af. Op de horst is het nat en moerassig. Op de lage delen is het droog.